Profile
Blog
Photos
Videos
Sucre is een van die stadjes die wordt aangeprezen als mooi, hip en relaxed en die dat voor Boliviaanse begrippen zeker is. Er is een behoorlijk rijk koloniaal verleden dat nog zichtbaar is in de steegjes en huizen en er zijn ook genoeg restaurants en café´s voor de verwende toerist.
Gedurende de 17e eeuw was Sucre het juridische, religieuze en culturele centrum van de Spaanse Oostelijke gebieden die van hieruit geregeerd werden. De onafhankelijksverklaring is hier getekend in 1825. Er zijn mensen die zeggen dat Sucre de wettelijke hoofdstad is van Bolivia, anderen dat er twee hoofdsteden zijn (de regering zit in La Paz), en weer anderen dat dat toch echt niet het geval is... de waarheid blijft wat onduidelijk. Het wordt ook wel de ´witte stad´ genoemd vanwege de architectuur. Wij zijn er een paar dagen gebleven. We hebben elke ochtend ontbeten op de lokale markt tegenover het hostel. Daar staan allerlei fruitkraampjes waar ze verse fruitsalades met yoghurt maken en verkopen, errug lekker. Naarmate we langer op reis zijn, verliezen we wat van onze voorzichtigheid m.b.t. eten op straat. Als het er schoon en netjes uitziet, wagen we het er vaker op. Tot nu toe zonder vervelende gevolgen. En het scheelt een hoop geld: je kunt voor anderhalve euro een lekkere lunch krijgen met rijst, groente, kip of vlees en salade.
Naar Sucre komen was overigens wel een toer, omdat we bij het inchecken op het vliegveld van Santa Cruz te horen kregen dat we wel reserveringen hadden, maar geen betaalde tickets. We hadden een week vantevoren via een reisbureau de vlucht geboekt (omdat het via internet niet wilde lukken) en daar de tickets betaald, maar het reisbureau had het geld niet overgemaakt naar de vliegmaatschappij. Daar stonden we dan ´s ochtends om 7.00 uur. We hebben ter plekke een vlucht geboekt voor de volgende dag en maar weer een taxi terug genomen naar de stad en het hostal, waar we alsnog konden ontbijten. En zijn verbolgen op bezoek gegaan bij het reisbureau in Santa Cruz. Daar was de fout inmiddels ook ontdekt (¿Vroegen ons sterk af of het per ongeluk was..?) en hadden ze ook tickets geboekt voor de volgende dag. Dus hadden we opeens vier tickets op onze naam... We hebben ons geld gelukkig uiteindelijk wel teruggekregen (alhoewel we twee keer terug zijn geweest en met de politie hebben moeten dreigen) en we konden de volgende dag gewoon vliegen. Dan blijkt overigens hoe irritant het is als je niet goed kwaad kunt worden in het Spaans. Miranda spreekt goed Spaans maar heeft natuurliijk het ´beleefde´ idioom geleerd en dat hindert je wel als je iemand eens goed de waarheid wilt vertellen.
Van Sucre naar Potosí is een busreis van een uur of drie. Daar draaien we onze hand echt niet meer voor om tegenwoordig (vanaf negen of tien uur gaan we pas denken of dat nog leuk is). Potosí ligt op 4090 meter hoogte (ineens weer een stuk kouder), claimt de hoogste stad ter wereld te zijn, en is wereldberoemd om zijn zilvermijnen, waardooor de stad een eeuw of drie lang schatrijk was onder de Spanjaarden (ten koste van, naar schatting, 8 miljoen slaven). De zilverproductie stortte in doordat de mijnen uitgeput raakten en de stad raakte in verval, maar tegenwoordig gaat het weer beter nu er behalve zilver, ook zink en lood wordt gewonnen. Er zijn tal van mooie gebouwen bewaard gebleven (we hebben bv. een uitgebreid bezoek gebracht aan een klooster/museum en aan het voormalige Casa de Moneda) maar dé attracties van de stad zijn de mijnen van Cerro Rico, die nog steeds in gebruik zijn.
Het zilver wordt gewonnen in een berg, waar nu 180 mijnen opereren en ca. 10.000 mensen werken. Vrijwel geheel zijn de mijnen coöperatieve mijnen die door de mijnwerkers zelf gerund worden. Nog steeds beginnen kinderen (jongens) al rond hun vijftiende in de mijn te werken, vaak met een groot deel van hun familie. Mijnwerkers kunnen drie of vier keer het minimumloon verdienen, dus dat is zeer aantrekkelijk. En verder is er in Potosí (op het toerime na) echt helemaal niets te doen. Overigens is de levensverwachting van een mijnwerker ook niet heel hoog, want op gezondheids- en arbeidsvoorwaartden wordt nauwelijks gelet, dus stoflongen zijn schering en inslag. Elke mijnwerker hoopt een rijk adres aan te boren, maar de laatste keer dat iemand echt plotseling rijk werd door een vondst, is twintig jaar geleden. Tegenwoordig vindt men slechts relatief lage kwaliteit erts in dunne aders. Maar verdient daarmee dus relatief niet slecht, plus er is een behoorlijk sterke mijncultuur waar men ook trots op is.
Wij hebben een zeer indrukwekkend bezoek gebracht aan een werkende mijn via een touroperator die gerund wordt door ex-mijnwerkers, ´The Real Deal´. Onze gids Efrain is een van de oprichters, is ook een ex-mijnwerker, en kon precies vertellen en laten zien hoe het leven in een mijn eruit ziet. Er was een 13-jarige jongen, Jonathan, mee als assistent. Hij was vorig jaar in de mijn begonnen, maar door Efrain eruit gehaald (lang gesprek met zijn vader dat hij toch echt te jong was) en wordt nu opgeleid tot gids-to be. Als het bedrijfje groeit, kunnen meer jongens uit de mijn en als gids aan de slag.
We hebben ongeveer twee uur in de mijn rondgelopen. De gangen zijn niet berekend op Noord-Europese maten, dus we moesten een groot deel van de tijd gebukt lopen - behoorlijk vermoeiend. We hadden een complete uitrusting gekregen, inclusief helm en lamp. Met name de helm (en het hoofd) van Rob had het zwaar te verduren. De gangen hangen vol met stof dus je loopt met een doek voor het gezicht (mijnwerkers hebben zelf niet veel meer) en variëren van ijskoud tot heet. En natuurlijk is het (op de lampen na) stikdonker. De arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers zijn niet veel beter dan ze waren. Het verschil is dat ze het geld dat ze verdienen mogen houden.
Van tevoren waren we naar een markt gegaan waar mijnwerkers zelf inkopen doen en hadden daar wat geschenken ingeslagen, - het is niet verplicht maar wordt wel verwacht dat je mijnwerkers die je tegenkomt in de mijn en met wie je even praat, een kleine gift geeft. Dat kan bestaan uit zoete frisdrank, coca-bladeren, of dynamiet met ontsteker. Dat kun je allemaal kopen op die markt. Ook 96% alcohol (om te drinken!!) maar dat hebben we maar niet gedaan en werd door Efrain gelukkig ook actief ontmoedigd. Een setje van een staaf dynamiet met ontsteker en ammoniumnitraat (geeft meer kracht aan de explosie) kost ongeveer anderhalve euro en kun je zo kopen.. Coca kost nog minder: een forse zak ongevaar een euro.
Die coca wordt door de mijnwerker met handenvol gegeten (of eigenlijk is het sabbelen, je kauwt niet en slikt het ook niet door). Op een volle mond cocabladeren houd je het een uur of vier vol. Wij hebben natuurlijk ook coca geprobeerd (op de Incatrail al) en het werkt goed tegen vermoeidheid en hoogteziekte. Cocathee is goed voor allerlei dingen en gewoon een vorm van kruidenthee. Voor de goede orde: ´Coca no es droga´ lees je overal en dat is het ook echt niet. Cocablad is geheel legaal in Bolivia en Peru. Het wordt reizigers wel afgeraden het mee te nemen als souvenir naar huis omdat de douanes er nogal moeilijk over kunnen doen. Tja zelfs geen theezakje Mate de Coca?
Dit mijnbezoek was een unieke ervaring die we niet hadden willen missen!
(Voor het geval jullie ons enthousiasme opmerken - en/of hiervan ietwat cynisch worden- : het is hier echt het ene hoogtepunt na het andere, en we raden iedereen een vakantie naar Bolivia, Peru en Colombia aan ;D )
- comments