Profile
Blog
Photos
Videos
Potosí is met zijn 4090 meter boven de zeespiegel de hoogste stad ter wereld. In de 16e en 17e eeuw werd Potosí ook de rijkste stad ter wereld, toen er in de Cerro Potosí -- vanaf toen Cerro Rico (rijke berg) genoemd -- zilver werd gevonden en er een ware zilverhausse ontstond. De Spanjaarden waren er gauw bij en binnen de kortste keren werd zilver dat door de in slavernij werkende inca's uit de mijnen werd gehaald in grote hoeveelheden naar Spanje verscheept (waarmee ze o.a. de Tachtigjarige Oorlog met Nederland financierden...). (Ondanks dat het hieronder volgende verhaal vooral van Frans is, weet Anneke dan wel weer wat de invloed van het zilver was op de rest van de wereld, dankzij een boek dat ze aan het lezen is ;)).
De vergane glorie van Potosí is nog te zien in mooie koloniale gebouwen, maar buiten het historische centrum overheerst vooral armoede en viezigheid (in de vorm van heel veel afval).
Ook vandaag de dag wordt er nog in de mijnen gewerkt, nu door de bewoners van Potosí, veelal in vennootschappen. Het meeste zilver is door de Spanjaarden uit de berg gehaald, en wat er nu nog gevonden wordt levert voor de meeste mijnwerkers net genoeg op om van rond te komen.
De mijnen zijn ook een populaire toeristische attractie in Potosí en een aantal ex-mijnwerkers hebben hun werk verruild voor een baan als tourgids door de mijnen die ooit hun werkplek waren. Anneke zag het niet zo zitten om de mijn in de gaan, maar Frans z'n nieuwsgierigheid was te groot, dus hij boekte een tour met als gids Pedro, die tot zijn 15e in de mijnen had gewerkt (dat kinderen in de mijnen werken is zeker niet ongewoon).
De mijntours beginnen allemaal bij de mijnwerkersmarkt, waar je spullen zoals dynamiet gewoon in de winkel kunt kopen. Ook kun je cocabladeren krijgen, die de mijnwerkers kauwen om de soms lange werkdagen vol te houden, en flessen met 96% alcohol, die vooral op de vrijdagmiddagborrels genuttigd worden.
Het is gebruikelijk om wat zakken cocabladeren en flessen frisdrank te kopen en die aan de mijnwerkers in de mijnen de geven als hart onder de riem. Op die manier hebben de werkers ook nog iets aan het toerisme. We kochten allemaal twee zakken bladeren en twee flessen fris. Daarna staken we ons in beschermende kleding (al moet je je hier niet al te veel bij voorstellen) en een echte mijnhelm met lamp zodat we handsfree door de mijnen konden lopen.
Tijdens een korte stop bij een raffinaderij konden we zien hoe het zilver met allerlei chemicaliën uit de brokken erts die uit de mijn komen, wordt gewonnen. Veel veiligheidsvoorschriften leken er niet te zijn; de nederlandse ARBO zou hier op z'n achterste poten staan, maarja, dit is Bolivia.
Toen gingen we de mijn in. Ik had allerlei enge verhalen gelezen over hoe benauwd het was en dat je soms op handen en voeten moest kruipen, maar dat viel gelukkig mee. Het is vooral benauwd omdat je op meer dan vier kilometer hoogte zit en ijle lucht ademt. Sommige stukken moest je gebogen lopen en zeker wij als lange europeanen stootten af en toe onze helmen aan het plafond. Op plekken waar gewerkt wordt is het soms wel stoffig.
Af en toe kwamen we een groepje mijnwerkers tegen die we konden verblijden met een fles frisdrank. Onze gids maakte een kort praatje, vaak over hoe het ging, hoe laat ze begonnen waren en tot hoe laat ze door zouden werken. Eén groepje was om twaalf uur begonnen en was al op weg naar huis. Het was erg heet waar ze aan het werk waren, diep in de mijn waar het tegen de 40 graden loopt. Soms werkten ze naakt omdat het anders niet uit te houden was. Veel mijnwerkers werken tegenwoordig in vennootschappen waardoor ze eigen baas zijn en hun eigen tijden kunnen bepalen.
De mijnwerkers zijn erg bijgelovig. Boven de grond aanbidden ze God, maar ze geloven dat de duivel de baas is over de mijnen. Elke mijn heeft dan ook een standbeeld van El Tio, en een onderdeel van de "vrijdagmiddagborrels" is het offeren van cocabladeren en alcohol aan deze duivel in de hoop dat ze gevrijwaard blijven van ongelukken en dat ze geluk zullen hebben bij de zoektocht naar zilver.
We gingen op zo'n plek zitten en onze gids vertelde ons over de geschiedenis van de mijnen. Hoe de macht over de mijnen ging van de Spanjaarden naar een aantal machtige landen en private bedrijven, naar de Boliviaanse overheid, naar uiteindelijk de vennootschappen die nu het grootste deel van de mijnen beheren. Hij vertelde over de cultuur in de mijnen, echt een machocultuur waarbij de mannen opscheppen over hoeveel vrouwen ze hebben en schuine grappen vertellen. Ook vertelde hij over de eer die de mijnwerkers in hun werk vinden. En dat, hoewel het zwaar en veeleisend werk is, de mijnwerkers dit toch verkiezen boven een baan "boven de grond". Het is hier rustig, ze hebben veel zeggenschap, en hoewel het geen vetpot is, is het toch een inkomen.
Rustig was het inderdaad, maar ik was toch blij om een half uur later weer in de buitenlucht te staan.
Ondertussen was Anneke de stad boven de grond aan het verkennen, waarbij ze onder andere een demonstratie van mijnwerkers zag (die tafelvoetbal aan het spelen waren). Helaas lukte een bezoek aan het muntmuseum haar niet, maar Anneke zorgde er wel voor dat de was werd opgehaald en dat we bustickets hadden om de volgende dag naar Tupiza te gaan.
- comments